Oefening 7: mixen en effecten
toevoegen
GarageBand biedt u alle hulpmiddelen die u nodig hebt
om uw projecten te mixen en professionele effecten toe
te voegen.
In deze oefening krijgt u basisinformatie over mixen en effecten. In deze handleiding
leert u het volgende:
 De sporen van uw project mixen om het geluid in balans te brengen
 Het mastervolume instellen
 Uitfaden aan het einde van een project
 Effecten aan een spoor toevoegen en aanpassen
 Werken met de visuele equalizer
 Effectvoorinstellingen bewerken en bewaren
 Uw mix en andere parameters automatiseren
Mixen
Nadat u een project hebt gearrangeerd, gaat u het project mixen. Als u een project
mixt, neemt u afstand van het project en luistert u naar de muziek als geheel. U kunt
de verschillende onderdelen op elkaar afstemmen door sporen te wijzigen, globale
wijzigingen aan te brengen en zo exact het gewenste geluid te realiseren.
Bij het mixen voert u doorgaans de volgende stappen uit:
 Volumeniveaus van sporen balanceren
 Panningposities van een spoor instellen
 Effecten toevoegen om het geluid te verbeteren en een bepaalde sfeer toe te
voegen
 Dynamische wijzigingen aanbrengen met automatiseringscurves
Hoofdstuk 9
Oefening 7: mixen en effecten toevoegen
97
Basisinformatie over mixen
De basisstappen van het mixen hebben betrekking op het afstemmen van de
volumeniveaus van verschillende sporen, het aanpassen van de panning van de sporen
en het instellen van het mastervolume.
Spoorvolumeniveaus instellen
Het is mogelijk dat de instrumenten en loops die u in een project gebruikt,
uiteenlopende volumeniveaus hebben en de sterkte van de verschillende geluiden dus
verschilt. Om alle onderdelen te kunnen horen die u hebt toegevoegd, brengt u de
volumeniveaus met elkaar in evenwicht. Het ene spoor klinkt dan even hard als het
andere en bij het mixen gaan geen sporen verloren.
Dit betekent niet dat u elk spoor van hetzelfde volumeniveau moet voorzien.
In commerciële producties is het geluid van bepaalde sporen (meestal de
voorgrondzang en -instrumenten, drums en solo-instrumenten) luider dan
dat van andere sporen (achtergrondinstrumenten en -zang).
Het volumeniveau voor een spoor instellen
m
Sleep de volumeschuifknop in de spoorlabel naar links om het volume te verlagen
of naar rechts om het volume te verhogen.
Houd de Shift-toets tijdens het slepen ingedrukt om het volume nauwkeuriger te
kunnen instellen.
Panning van sporen instellen
Als u verschillende sporen op verschillende posities in het stereobeeld (panning)
plaatst, kunt u de diverse sporen in de mix eenvoudiger van elkaar onderscheiden en
geeft u uw muziek een ruimtelijk effect.
In commerciële muziekproducties worden de belangrijkste sporen (meestal de
voorgrondzang en -instrumenten, drums en solo-instrumenten) in of rond het midden
van het stereobeeld geplaatst. De overige sporen (de achtergrondinstrumenten en
-zang) worden links en rechts in het stereobeeld geplaatst. Als u sporen niet verder dan
vijftig procent links of rechts van het midden plaatst, klinkt het resultaat natuurlijk. Als u
sporen verder uit het midden van het stereobeeld plaatst, klinkt het geluid gekunsteld.
Panningregelaar
Volumeschuifknop
98
Hoofdstuk 9
Oefening 7: mixen en effecten toevoegen
De panning van een spoor instellen
m
Sleep de panningregelaar in de spoorlabel naar links om de panpositie meer naar links
te plaatsen of naar rechts om de panpositie meer naar rechts te plaatsen. U kunt ook
op de rand van de regelaar klikken om een spoor op een bepaalde positie te plaatsen.
Opmerking: wanneer u de muisaanwijzer binnen de panningregelaar plaatst en
vervolgens sleept, kunt u de panpositie nauwkeuriger instellen.
Het mastervolume instellen
U kunt het mastervolume (het algemene volume van een project) instellen met de
schuifknop voor het mastervolume, rechts van het lcd. Het mastervolume moet hoog
genoeg zijn om achtergrondruis te elimineren, maar niet zo hoog dat er oversturing
optreedt.
Belangrijk:
Met deze schuifknop bepaalt u het volume van het project wanneer het
wordt geëxporteerd. Met de volumeregelaar van de computer regelt u hoe hard het
geluid staat wanneer u het project beluistert.
Het mastervolume instellen
 Sleep de schuifknop van het mastervolume naar links om het uitvoervolume te
verlagen of naar rechts om het uitvoervolume te verhogen. Houd de Option-toets
(z) ingedrukt en klik op de schuifknop om deze weer op een neutrale waarde te
plaatsen (0 dB toename).
 Voordat u een project exporteert, moet u het vanaf het begin tot het einde afspelen
terwijl u de niveaumeter voor het masterniveau (boven de schuifknop voor het
mastervolume) in de gaten houdt. De kleine rode stippen rechts van de niveaumeter
mogen niet oplichten.
Wanneer deze stippen (de oversturingsindicatoren) oplichten, is het volumeniveau
van het project op een of meer plaatsen te hoog. Dit leidt tot oversturing (clipping)
bij het afspelen van het project wanneer het is geëxporteerd.
Uitfaden
Een veelgebruikte techniek bij het mixen van muziek is om het geluid aan het einde
van een nummer gelijkmatig zachter te laten worden. Dit wordt uitfaden genoemd.
U kunt het einde van een project eenvoudig laten uitfaden.
Automatisch uitfaden
m
Kies 'Spoor' > 'Fade uit'.
Zorg ervoor dat de oversturingsindicatoren niet
oplichten voordat u een project exporteert.
Sleep de volumeschuifknop voor het masterspoor
om het totale volume aan te passen.
Hoofdstuk 9
Oefening 7: mixen en effecten toevoegen
99
Het masterspoor verschijnt onder in de tijdbalk en de automatiseringscurve voor
het mastervolume wordt getoond. Bij het uitfaden worden regelpunten aan de
automatiseringscurve voor het mastervolume toegevoegd, zodat het geluid gedurende
de laatste tien seconden van het project (de laatste tien seconden voor de einde-
projectmarkering) gelijkmatig zachter wordt.
Het gebied voor het uitfaden langer of korter maken
1
Kies 'Spoor' > 'Toon masterspoor'.
2
Kies 'Mastervolume' uit het menu in het label van het masterspoor.
3
Verplaats de regelpunten aan het einde van de automatiseringscurve voor het volume
om de lengte van het gebied voor het uitfaden aan te passen.
Speel het project af vanaf een punt voorafgaand aan het uitfaden. Het uitfaden van alle
sporen in het project wordt gestart, waarbij het volumeniveau geleidelijk aan afneemt
tot het gewenste volume is bereikt.
Handmatig in- of uitfaden
1
Kies 'Spoor' > 'Toon masterspoor'.
2
Kies 'Mastervolume' uit het menu in het label van het masterspoor.
3
Als u wilt infaden, voegt u regelpunten toe aan het begin van de automatiseringscurve
voor het volume. Als u wilt uitfaden, voegt u regelpunten toe aan het einde van de
curve.
4
Verplaats de regelpunten om de lengte en intensiteit van het gebied voor het in-
of uitfaden aan te passen.
Werken met effecten in GarageBand
Met behulp van effecten kunt u uw muziek op verschillende manieren vormgeven en
verfraaien. Als u vaak popmuziek of soundtracks van films hebt beluisterd, zijn de
verschillende effecten die worden toegepast u ongetwijfeld opgevallen. GarageBand
is voorzien van een complete reeks professionele effecten waarmee u het geluid in
afzonderlijke sporen of in het volledige project geheel naar wens kunt verfraaien.
Verschillende typen effecten
GarageBand bevat de volgende typen effecten:
Compressor: Een compressor past het muziekvolume aan, zodat plotselinge
niveauveranderingen worden voorkomen. Compressie kan ervoor zorgen dat een
spoor of nummer krachtiger en duidelijker wordt en dat het beter klinkt wanneer
het wordt afgespeeld op geluidsapparatuur met een beperkt dynamisch bereik.
100
Hoofdstuk 9
Oefening 7: mixen en effecten toevoegen
Vervorming: met vervormingseffecten, zoals versterkersimulatie, overdrive en
vervorming, wijzigt u hoge tonen, lage tonen en middentonen van het oorspronkelijke
geluid en vervormt u deze analoog of digitaal.
Echo: Zoals de naam al aangeeft, zorgt een echo-effect ervoor dat een geluid als een
echo wordt herhaald. Met een echo-effect kunt u een subtiel ruimtelijk effect aan een
geluid toevoegen of juist het idee geven dat een stem of instrument zich in een grote
zaal, een grot of het heelal bevindt.
EQ: EQ (een afkorting van equalizer) is een krachtig en veelzijdig effect waarmee u het
niveau van geselecteerde frequenties kunt wijzigen. Met EQ kunt u zowel subtiele als
dramatische wijzigingen in uw projecten aanbrengen. EQ is een van de meest gebruikte
effecten in popmuziek.
GarageBand bevat een bijzondere visuele equalizer. U kunt een voorinstelling voor de
visuele equalizer kiezen, maar u kunt de equalizerinstellingen ook in de grafische
weergave wijzigen, zodat u precies ziet welk gedeelte van het geluid wordt aangepast.
Gate (noise-gate): Een gate vermindert zachte bijgeluiden door al het geluid beneden
een bepaald volumeniveau af te kappen. Een gate-effect wordt vaak als eerste effect in
een reeks effecten toegepast. In sporen voor fysieke instrumenten is een gate-effect
opgenomen om de ruis die afkomstig is van de invoerbron te verminderen.
Modulatie: Modulatie-effecten, zoals chorus, flanger en phaser, vormen een uitbreiding
van op tijd gebaseerde effecten. Zodra de kopie van het geluid wordt afgespeeld,
wordt dit geluid gemoduleerd. Met deze effecten kunt u ook de stemming van het
gekopieerde signaal veranderen ten opzichte van het originele signaal.
Galm: Galm simuleert de natuurlijke weerkaatsingen van een geluid in de omliggende
ruimte. Met galm kunt u stemmen en instrumenten duidelijker maken en meer naar de
voorgrond brengen, geluiden een bepaalde sfeer geven of verschillende ruimten en
andere akoestische omgevingen simuleren.
Stompboxen: Sporen voor elektrische gitaar bevatten speciale stompboxeffecten die
het geluid van bekende effectpedalen nabootsen. Enkele voorbeelden van de
stompboxeffecten zijn echo, chorus, overdrive en flanger.
Effecten kunnen spooreffecten, send-effecten of mastereffecten zijn. Spooreffecten
beïnvloeden het geluid van één spoor (een spoor voor een fysiek instrument, software-
instrument of elektrische gitaar). Send-effecten sturen een gedeelte van het geluid in
een spoor naar het effect van het masterspoor. Elk spoor voor een fysiek instrument,
software-instrument of elektrische gitaar bevat send-effecten voor echo en galm. In het
paneel 'Spoorinfo' kunt u aangeven welk gedeelte van het geluid van een spoor u wilt
doorsturen. Mastereffecten beïnvloeden het totaalgeluid van het project en worden op
alle sporen toegepast.
Hoofdstuk 9
Oefening 7: mixen en effecten toevoegen
101
Effecten aan een spoor toevoegen
Voor alle sporen voor fysieke instrumenten en software-instrumenten is een groep
effecten beschikbaar, zoals compressie en de visuele equalizer. Ook kunnen send-
effecten voor echo en galm worden toegepast. Voor sporen voor fysieke instrumenten
is bovendien een gate-effect beschikbaar. In het paneel 'Spoorinfo' kunt u de effecten
van een spoor aanpassen en extra effecten toevoegen.
Het masterspoor heeft eigen effecten. In het paneel 'Spoorinfo' kunt u de effecten van
het masterspoor wijzigen en één extra effect aan het masterspoor toevoegen.
Een effect toevoegen
1
Klik op de spoorinfoknop of kies 'Spoor' > 'Toon spoorinfo' om het paneel 'Spoorinfo'
te tonen.
Het paneel 'Spoorinfo' wordt rechts van de tijdbalk weergegeven.
2
Klik op 'Wijzig' om de effecten van het spoor weer te geven.
3
Kies een effect voor een van de lege effectsleuven.
Extra effecten zijn onder andere minder hoge tonen, minder lage tonen, chorus, flanger,
phaser en tremolo. Alle beschikbare effecten worden getoond in het venstermenu voor
effecten. Ook eventuele effecten voor audio-eenheden van derden die u hebt
geïnstalleerd worden in dit menu opgenomen.
Met deze regelaars voegt
u effecten toe en past u
deze aan.
102
Hoofdstuk 9
Oefening 7: mixen en effecten toevoegen
Effecten in- en uitschakelen
U kunt afzonderlijke effecten in- en uitschakelen. Als u een effect tijdelijk uitschakelt,
wordt het effect genegeerd. Het in- en uitschakelen van effecten biedt verschillende
voordelen: U kunt horen in hoeverre het geluid van de muziek door het effect wordt
gewijzigd. Zo kunt u bepalen welke effecten het meest van invloed zijn op de
prestaties van uw computer.
Als u een effect uitschakelt, worden de instellingen ervan bewaard. Eventuele
wijzigingen die u hebt aangebracht, gaan hierbij dus niet verloren.
Een effect inschakelen
m
Klik in het paneel 'Spoorinfo' op de aan/uit-knop (de knop met het rechthoekje in het
midden) links van de effectnaam. Het rechthoekje licht op om aan te geven dat het
effect is geactiveerd. Klik nogmaals op de aan/uit-knop om het effect uit te schakelen.
Een voorinstelling voor een effect kiezen
Elk effect heeft een venstermenu waaruit u verschillende voorinstellingen voor het
effect kunt kiezen. De naam van elke voorinstelling geeft aan waarvoor u de
voorinstelling kunt gebruiken of op welke manier de voorinstelling het geluid
beïnvloedt.
Een vooraf gedefinieerd effect kiezen
1
Klik indien nodig dubbel op de spoorlabel om het paneel 'Spoorinfo' te openen.
2
Klik op 'Wijzig' om de effecten van het spoor weer te geven.
3
Kies een nieuwe effectvoorinstelling uit het venstermenu onder de effectnaam.
Voorinstellingen voor effecten aanmaken en bewaren
U kunt vooraf gedefinieerde effecten aanpassen om het geluid van het effect te
wijzigen en de gewijzigde instellingen bewaren om deze in combinatie met andere
instrumenten of in een ander project te gebruiken.
Een vooraf gedefinieerd effect wijzigen
1
Klik op de bewerkknop (de knop met de afbeelding) links van de effectnaam.
Het bijbehorende venster met voorinstellingen wordt weergegeven. Elke
effectinstelling heeft een schuifknop, knop of andere regelaar met een label dat het
doel van de regelaar aanduidt.
2
Sleep de schuifknoppen in het venster met voorinstellingen om de instellingen te
wijzigen.
Als u een voorinstelling voor een effect wijzigt, wordt het effect als 'Handmatig' in het
venstermenu weergegeven. U ziet dus direct of u de oorspronkelijke voorinstelling
hebt gewijzigd. Voordat u uw nieuwe voorinstelling opslaat, kunt u de instellingen
vergelijken met andere voorinstellingen door te schakelen.
Hoofdstuk 9
Oefening 7: mixen en effecten toevoegen
103
U kunt uw eigen voorinstellingen voor effecten maken en deze bewaren om in een
ander spoor of ander project te gebruiken.
De instellingen van de visuele equalizer grafisch wijzigen
1
Klik op de bewerkknop van het effect 'Visuele EQ'.
Het venster met voorinstellingen voor de visuele equalizer wordt weergegeven.
Het middengedeelte van het venster is het grafische bewerkingsgebied. Dit gebied
is onderverdeeld in vier banden: bas, mid-laag, mid-hoog en hoog.
2
Plaats de muisaanwijzer in een band in het grafische bewerkingsgebied en doe het
volgende:
 Sleep de aanwijzer naar links of rechts om de frequentie van de band te wijzigen.
 Sleep de aanwijzer omhoog of omlaag om de versterking van de band te wijzigen
(de mate waarin de frequenties worden versterkt of gedempt).
3
Klik op het driehoekje naast 'Details' om de numerieke waarden voor de instellingen
van de verschillende banden weer te geven. U kunt deze waarden desgewenst
verhogen of verlagen door te slepen.
4
Als u de frequentiecurve van het spoor tijdens het afspelen wilt bekijken, schakelt
u het aankruisvak voor de analyseerfunctie in en speelt u het spoor vervolgens af.
Een vooraf gedefinieerd effect bewaren
1
Breng in de voorinstelling voor het effect de gewenste wijzigingen aan.
2
Kies 'Maak voorinstelling aan' uit het venstermenu en typ een naam voor de
voorinstelling in het venster 'Voorinstelling aanmaken'.
Sleep de aanwijzer in een van de vier banden
om de equalizerinstellingen grafisch te wijzigen.
Schakel het aankruisvak voor de analyseerfunctie in
om de frequentiecurve van het spoor te bekijken.
104
Hoofdstuk 9
Oefening 7: mixen en effecten toevoegen
Uw mix automatiseren
U kunt niet alleen het volumeniveau, de panning en de effectinstellingen van een
spoor wijzigen, maar u kunt deze en andere instellingen ook door middel van
automatisering binnen een bepaald tijdsverloop wijzigen. Als u de wijzigingen binnen
een bepaald tijdsverloop wilt automatiseren, voegt u automatiseringscurves aan
sporen toe, voegt u regelpunten aan elke automatiseringscurve toe en stelt u
verschillende waarden voor de regelpunten in.
De automatiseringscurves voor een spoor weergeven
m
Klik op het driehoekje rechts van de vergrendelknop in de spoorlabel.
Onder het spoor verschijnt een rij waarin de automatiseringscurve voor het volume
wordt getoond.
De automatiseringscurve kiezen die u wilt bewerken
m
Kies de gewenste parameter uit het venstermenu links van de automatiseringsrij van
het spoor.
U kunt de parameter nu dynamisch wijzigen door regelpunten aan de curve toe te
voegen. Sleep de regelpunten vervolgens om de waarde van de parameter te wijzigen.
Een regelpunt toevoegen
m
Klik in de editor op de plaats in de curve waar u een regelpunt wilt toevoegen.
Opmerking: Wanneer u een regelpunt toevoegt aan een curve die niet actief is, wordt
de curve geactiveerd. De vierkante knop wordt gekleurd om aan te geven dat de curve
actief is.
Manieren om een regelpunt aan te passen:
 Sleep het regelpunt omhoog of omlaag naar een nieuwe waarde.
 Sleep het regelpunt naar links of naar rechts om het op een andere positie in de
tijdbalk te plaatsen.
Aan de hand van de verticale lijnen in de rij kunt u de regelpunten uitlijnen met de
maten en tellen in de tijdbalk.
In sporen voor fysieke instrumenten, software-instrumenten en elektrische gitaar kunt
u het volume en de panning van het spoor automatiseren. In het masterspoor kunt
u het volume, de toonhoogte en het tempo automatiseren. U kunt de instellingen van
willekeurige spooreffecten automatiseren (inclusief effecten voor het masterspoor)
door een automatiseringscurve voor de gewenste parameter toe te voegen.
Automatiseringscurve
voor het volume
Hoofdstuk 9
Oefening 7: mixen en effecten toevoegen
105
Een automatiseringscurve voor een effectparameter toevoegen
1
Kies 'Voeg automatisering toe' uit het venstermenu links van de automatiseringsrij voor
het spoor.
Er verschijnt een menu met alle effecten die op het spoor zijn toegepast.
2
Klik op het driehoekje voor het effect waarvan u een parameter wilt automatiseren.
3
Schakel het aankruisvak in voor de parameter die u wilt automatiseren. U kunt
meerdere aankruisvakken inschakelen om verschillende effectparameters toe te
voegen.
4
Klik op 'OK' als u klaar bent.
De parameter wordt in het venstermenu getoond. De automatiseringscurve toont
nu de automatisering voor de effectparameter die u als laatste hebt geselecteerd.
U kunt regelpunten voor de automatisering ook aan segmenten koppelen, zodat bij
het verplaatsen van het segment in de tijdbalk automatisch ook de regelpunten
worden verplaatst.
Regelpunten voor automatisering aan segmenten koppelen
m
Kies 'Regelaars' > 'Koppel automatiseringscurves aan segmenten'.
Alle regelpunten worden gekoppeld aan het segment waarvoor de
automatiseringscurve is gedefinieerd.
Voor het koppelen van regelpunten aan segmenten gelden de volgende voorwaarden:
 Het korter of langer maken van een segment heeft geen invloed op de bijbehorende
regelpunten.
 Wanneer u een segment verwijdert, worden ook de bijbehorende regelpunten
verwijderd.
 Wanneer u een segment over een segment met regelpunten plaatst, worden
de regelpunten en het bijbehorende segment ingekort.
 Wanneer u een segment zonder regelpunten naar een deel van een spoor sleept
waarin regelpunten aanwezig zijn, worden de regelpunten aan het nieuwe segment
gekoppeld.
 Wanneer u een segment laat herhalen, worden de regelpunten niet herhaald.
Als u de regelpunten wilt laten herhalen, moet u het segment kopiëren.
Een automatiseringscurve voor een effectparameter verwijderen
1
Kies 'Voeg automatisering toe' uit het venstermenu links van de automatiseringsrij voor
het spoor.
2
Schakel het aankruisvak uit voor de parameter die u wilt verwijderen. U kunt meerdere
parameters selecteren.
3
Klik op 'OK' als u klaar bent.
Opmerking: Wanneer u een automatiseringscurve verwijdert, worden ook alle
bijbehorende regelpunten verwijderd. U kunt deze bewerking niet ongedaan maken.
10
106
10